Vanaf de middelbare school schrijf ik al proza; bij tijd en wijle.
Om geld te verdienen werd ik advocaat. In 2012 publiceerde ik ‘Het juk van de schijn’.
Nu ben ik gepensioneerd en heb ik de tijd om een vervolg daarop te schrijven.
In dit nieuwe boek zal ik ingaan over hoe kwaadaardig een narcistische moeder kan zijn; hoe giftig de familiedynamiek zich ontwikkelt als andere familieleden bereid zijn om zich als vazallen van zo’n vrouw op te werpen. Het verbreken van contact met familieleden die meewerkten aan de gifspiraal is dan bittere noodzaak voor mijn eigen mentale gezondheid.
‘Het juk van de schijn’ is voor 10 euro te koop.
Op deze pagina verder wat (zeer) korte verhalen/verhandelingen als voorproefje voor het nieuwe boek.
Eveline Kubbenga, 2024
De walvis in de badkuip
Twee Poolse arbeidsmigranten kwamen voor een klus naar een strandhuisje in Petten aan Zee. Van de eigenaar, die door zijn Rolex-horloge en BMW altijd stipt op tijd was, hadden ze de opdracht gekregen om de badkamer te renoveren. Veel stof verstopte al hun poriën bij het slopen van de bruine jaren zeventig badkuip. De noeste werkpaarden wisten niet goed hoe die badkuip te laten verdwijnen zonder sporen achter te laten. Dus werd die in de zee gedumpt. Opgeruimd staat netjes, zeiden ze lachend trots als ze waren zo’n grappige Hollandse uitdrukking te kennen.
Voortvarend gingen ze verder.
Ondertussen was walvis Rustal aan de kustlijn op zoek naar visjes. Eenmaal vol zijn buik wilde hij eens lekker badderen. Daar, daar, een badkuip, proestte hij en wiebelde met zijn vin. Een stortvloed bereikte het strand en sleurde al het nog aanwezige bouwafval de zee in. Lekker een bad nemen was een beetje lastig, want dan moest Rustal steeds weer naar de oppervlakte stijgen om lucht te happen. Dus liet ie zijn hulpje, de trage schildpad Zotto, een snorkel bouwen van wel 3 meter lang. Rustal had er na twee dagen genoeg van en vertrok met de Noorderzon naar het diepere leven in de Noordzee.
Mosselen vonden een houvast aan de badkuip en zogen zich vast. Van de badkuip was na 7 dagen niets meer te bekennen.
Na drie weken kwam eigenaar Pedantsma eens kijken. Goedkeurend aanschouwde hij de nieuwe inloopdouche. Opgelucht haalden de bouwvakkers adem. Maar daar konden ze niet lang van genieten. Alras keerde hun positieve gemoed om in een emotionele inzinking toen meneer Pedantsma riep ‘Waar is de badkuip?’ met zijn argusogen rondkijkend. Bedremmeld vertelden de vlijtige bouwvakkers wat ze ermee hadden gedaan. Pedantsma was laaiend en wilde zijn oude badkuip terug.
‘Waarom jij dat willen, het is een oud lelijk ding’ zei de dikbuikigste Pool met een wiebelend saffie aan zijn mondhoek. ‘Ik ga daar een jacuzzi van maken.’ Pedantsma zocht zijn snorkel in de stoffige opslag. En verdraaid nog aan toe hij vond em ook nog in een vieze oude gore doos uit zijn kindertijd. Als klein jongetje maakte hij de Tweede Wereldoorlog mee. Zijn vader was een keurige Fries; zijn moeder was ooit uit Montenegro naar Duitsland gevlucht. Na de Eerste Wereldoorlog was het zo arm daar dat zij in het rijke Nederland als dienstmeisje aan de slag ging. Een broer van haar woonde ook in Nederland en werd lid van de SS. Nadat Rotterdam grotendeels was gebombardeerd – en precies daar waar de Pedantsma’s woonden gespaard was gebleven – kwam die oom in zijn uniform op bezoek. De buren spraken er schande van. Maar dat zijn moeder ooit een dienstmeisje was en zijn oom een rechtschapen SS’er dat hield de tot hoge status verheven burger Pedantsma geheim.
Pedantsma zwom met zijn flippers door de zee, maar vond geen badkuip. Wel ontdekte hij ergens een berg mosselen. Dan maar mosselen eten, zei hij. De Polen moesten hem wel helpen, vond hij. Maar de Polen zeiden schoorvoetend dat ze geen zwemdiploma hadden. Pedantsma ging alleen de mosselen plukken. Een vuilniszak vol. Met een wit droog wijntje en wat groente met een bouillonblokje maakte Pedantsma wel vijf pannetjes mosselen.
De Polen smulden smakkelijk. Pedantsma at met smaak.
De wat slankere Pool, in zijn blauwe half versleten overall, vroeg waar die mosselen nou aan vastgeplakt zaten. ‘Ja iets bruins van metaal; ik heb daar niet zo goed op gelet.’ De twee Polen keken elkaar aan en begonnen schaterend te lachen.
Pedantsma begreep eindelijk dat het zijn badkuip was, verslikte zich in een mossel en stikte.
Haarlem, 4 september 2024
Oranje was de kleur van …
Oranje was de kleur van ranja die de moeder van een vriendin inschonk.
Thuis hadden we geen ranja, alleen bittere tonic. Mijn broertje en ik dronken het wel. De bubbels prikten heerlijk zoet op de tong. De bittere afdronk slikten we weg. Net zoals het bitter van onze jeugd die bedoeld was perfect te zijn, in de ogen van mijn moeder. Probeerde daar niet aan te tornen; laaiend zou ze zijn geworden.
Oranje was de kleur van mijn jurkje dat fladderde in het zomerbriesje.
Oranje was het waterijsje dat ik van mijn oma kreeg.
Oranje was het overhemd van de clown met een rode opgeplakte neus. Hij dacht leuk te zijn maar ik vond hem stom; overdreven gebarenmaniak met flipperbenen in Piposchoenen. Die felgroene stropdas kleurde dan wel weer geweldig op dat oranje overhemd. In den beginne had die clown kleurgevoel en stijl. Hij was zijn zelf kwijt toen hij zich verder kleedde en schminkte volgens het clownsinstructieboekje. Hartstikke clownesk.
Oranje kleurden de bloemen in het veld. Door dat wijd uitgestrekte veld liep ik in mijn oranje jurkje met een glas oranje ranja terwijl mijn oranje waterijsje in mijn zak smolt. Het ijswater drupte langs mijn been mijn sandaal in. De warme voet verdampte het water en wat overbleef was kleverige oranje plak.
Daar, daar zag ik de clown. Hij keek naar mijn manke loopje; trok een huilend en triest gezicht. Schaamte. Een lach. Vrolijkheid. En de clown met oranje overhemd en groene stropdas was een en al aandacht. Diepgaand begrip voor mijn jonge zielenroerselen in zijn mimiek. Gezien worden. Zinderende weldaad stroomde door mijn hart.
Die ene zomer was oranje de kleur van warmte.
Haarlem, 13 juli 2024
Vrouwenpraat
‘Wat zit je me aan te praten, dat ik wrok zou koesteren?’
‘Hoe je over haar praat.’
‘Hoe praat ik dan over mijn moeder?’
‘Nou, allemaal negatieve dingen over hoe ze je heeft behandeld.’
‘Moet ik daar maar over zwijgen dan?’
‘Dat zeg ik niet.’
‘Wat dan wel?’
‘Dat je je moeder vergeeft.’
‘En waarom zou ik mijn moeder willen vergeven?’
‘Zodat je vrede vindt.’
‘Wat weet jij er eigenlijk van? Hoe was jouw moeder dan?’
‘Mijn moeder was lief en aardig.’
‘Mijn oma was lief en aardig. Zolang alles maar ging zoals zij dat graag zag. Als ik met iets kwam waar zij niet mee om kon gaan, dan moest ik me niet zo aanstellen. Negatieve gevoelens mochten er niet zijn.’
‘Ja, mijn moeder had dat ook.’
‘In het gareel moesten we lopen, hé?’
‘Ja, anders was het huis te klein.’
‘Een voorwaardelijke liefde, hé?’
‘Ja, daardoor leerde ik niet met negatieve gevoelens om te gaan. Evenmin leerde ik duidelijk mijn grenzen aan te geven. Daardoor kreeg ik steeds ruzie met iedereen die zelf niet kon aanvoelen wanneer mijn grens werd overschreden.’
‘In Nederland heb je veel van die klootzakken.’
‘En dan verongelijkt zijn en zeggen dat ik toch niet boos hoef te worden.’
‘Mijn irritatiedrempel is helaas niet hoog genoeg om rustig te blijven en gepast te reageren.’
‘Sommige vrouwen blijven zolang doorgaan met sarren dat je niet anders kunt dan weg te lopen of met een flinke snauw hun kwetsbare ikke onderuit te halen.’
‘Wat kun jij gemeen zijn!’
‘Ja, dat klopt. Dankzij mijn moeder.’
Haarlem, 1 oktober 2024
De analyse maakt de wapenstok effectief
Zeg of schrijf iets wat een ander niet zint en je riskeert een lading al dan niet terechte kritiek. Is de kritiek positief dan slik ik die in als zoete koek. Is die negatief dan zal die knagen. Altijd.
Eenmaal afstand genomen te hebben, ga ik op onderzoek uit. De eerste vraag die ik me stel is welk belang de criticaster heeft om negatief commentaar te uiten. De tweede vraag is of de kritiek vanuit de perceptie van die persoon terecht is; met welke ogen wordt naar mijn verhaal gekeken?
Pas daarna vind ik het tijd worden om de kritiek nog eens te bekijken, met afstand. Kan ik het zien als feedback waarmee ik er iets van kan opsteken? Of is het slechts een persoonlijke frustratie van de criticaster die nergens op slaat? Je zou zeggen dat die vraag moeilijk te beantwoorden is, maar dat is helemaal niet zo. Uit ongefundeerde kritiek blijkt namelijk dat de criticaster niet goed geluisterd heeft naar mijn verhaal; er helemaal niets van heeft begrepen. Er is ook een tussenvorm: degene die zich voelt geroepen om iets met mijn uiting te doen, weet niet hoe ermee om te gaan, en legt de verantwoordelijkheid bij mij neer.
Het is mijn eerste impuls om direct te reageren; op een agressieve manier waarbij ik mijn verbale vermogen gebruik in combinatie met een feilloos werkend psychologisch laseroog. Wetende wat dat bij de ander veroorzaakt zal ik die spontane agressie alleen nog gebruiken als de ander tergend doorgaat met mij te sarren. In het gunstigste geval zegt iemand: ‘Eveline als je mij schopt dan trek ik mijn been weg.’ In minder gunstige gevallen krijgt iemand buikpijn of andere klachten. Ook kan het gebeuren dat ik nooit meer van iemand hoor, of dat er een machtsstrijd ontstaat.
Zelfanalyse en zelfacceptatie is mijn meest krachtige wapenstok dankzij een langdurige psychoanalytische psychotherapie. In deze therapie werd ik grondig geanalyseerd; ik leerde mezelf kennen. Als ik me niet herken in wat iemand mij voor de voeten werpt, weet ik dat ik met projectie te maken heb. Dan kan ik de kritiek bij die ander laten. Zoals gezegd, in die situaties heb ik geen zin om te reageren. Ik kijk die persoon dan wazig aan of loop weg.
Bij mijn chakratherapeute leerde ik wat kwetsbaarheden doen. Ze maakte dat duidelijk door mijn kledingkeuze te beschrijven als foute kleurcombinatie, ouwerwets en stijlloos. Ik keek naar wat ik aanhad en zei dat ik alles bij elkaar okay vond. Ze lachte en zei ‘Kijk ik weet dat je zelfverzekerd bent over wat je draagt, ik kan je niet raken met negatief commentaar daarover. Nu gaan we verder kijken welke kritiek je wel raakt.’
Opmerkingen waar ik letterlijk mee in mijn maag zit zijn die van mensen – vaak familieleden – die er alleen toe dienen om mij een kopje kleiner te maken. Reageer ik niet dan blijft het knagen. Haal ik mijn gram dan ben ik de agressor. De enige manier om op fatsoenlijke manier te reageren is door te vragen wat iemand met zijn opmerking bedoelde. Dat dwingt die ander om over zichzelf na te denken. Het kan drie kanten opgaan: of ik krijg helemaal geen antwoord meer, of ik krijg een lariekoekantwoord of die ander is eerlijk over zichzelf. Bij geen antwoord gaat die ander helemaal niet nadenken. Bij een lariekoekantwoord zoekt iemand er een positieve motivatie bij en probeert mij daarmee voor de gek te houden. Bij een eerlijk antwoord komen de zender en ik tot meer begrip voor elkaar. Soms heb ik iemand verkeerd begrepen. Soms heeft iemand over zichzelf nagedacht en bedankt mij voor nieuwe inzichten.
Adviezen die ik veel hoor zijn: ‘Haal je schouders erover op.’ of: ‘Sta erboven.’ of: ‘Wees de wijste.’ Nog steeds heb ik moeite met dit soort adviezen. Ten eerste omdat de zich kwetsend uitende ermee weg zou komen. Ten tweede omdat het emotioneel aan mij blijft kleven. Ten derde krijgt de kwetsende persoon niet de kans om te weten te komen wat zijn of haar opmerking met mij deed.
Nu heb ik mijn wapenstok in de gedaante van enkele voorbedachte riedeltjes altijd bij de hand. Beter kan ik me niet wapenen.
Haarlem, 7 september 2024
De moeder
‘Lieve Mama, zou je me alsjeblieft een Whatsappje willen sturen naar mijn nieuwe nummer …?’
Een onschuldig sms-berichtje van je zoon of dochter – zo lijkt het. Welke moeder zou daar niet op reageren?
Plotseling voel ik hoe het is om moeder te zijn; ik ben niet meer Eveline maar ben gedegradeerd tot de functie van moeder, begrijp ik hoe vrouwen het ervaren als ze na de geboorte van een kind als niets meer dan als moeder beschouwd worden, inclusief de verwachting dat alle op dat moment geldende maatschappelijke normen en waarden door haar in acht worden genomen. Zo was het altijd al. Zo is het nog steeds.
Iets meer begrip kan ik opbrengen voor mijn eigen moeder; dat ze liever de charmant kletsende, schaterlachende vrouw wilde blijven. Na mij gebaard te hebben zat ze in de moederschapskooi als een gevangen vogeltje, de vluchtroute geen aanvaardbare optie.
Als 19-jarige bleef ze hangen – neen, ze stagneerde – in haar emotionele rijpingsproces; zich vastklampend aan die onbezonnen ikke-ikke-ikke mentaliteit.
Van mij ontving ze niet de liefde die ze tekortgekomen was. Maar is het dan nodig om een kwaadaardige persoon te worden?
In ieder geval prijs ik me gelukkig dat ik geen moeder ben. Ik merk het sms’je aan als spam en blokkeer het nummer. Ontspring daarmee de moederschapsfuik.
Haarlem, 26 juni 2024
Een klein eigenwijs meisje
Ondanks de grootst mogelijke tegenwerking van haar autoritaire moeder werd het kleine eigenwijze meisje een zelfbewust advocaat. Hoe kon dat? Lag het aan de eigenwijze aard van het meisje dat zich niets liet zeggen en stoïcijns haar eigen ding deed? Of lag het aan al die kleine eventualiteiten in haar leven waar ze haar eigen voordeel mee wist te behalen? Of wist dat kleine meisje iedereen te bekoren die haar de liefde en aandacht zou geven om haar te laten bloeien? Of was het slechts een levenspad dat ze moest bewandelen? Het levenspad dat ze stoïcijns op haar eigen manier bewandelde om volledig tot bloei te komen? De vraag die opdoemt is waarom het ene kind van een egocentrische moeder wel een eigen identiteit kan ontwikkelen en de ander een slap aftreksel van die foute moeder blijft. Aan de eigenwijze eigenschap zal het niet liggen, want elk kind zal eigenwijs reageren op de gemene trekjes van zo’n moeder. Het ooit kleine eigenwijze meisje heeft het antwoord: het tegengif is een eigen leven zonder direct of indirect contact met de liefdeloze moeder.
Haarlem, 11 februari 2024
Kort haar, lang haar
Gefascineerd keek ik in het restaurant naar een vrouw aan het andere tafeltje. Geanimeerd en zelfbewust sprak ze met haar vriendinnen. Het was haar hele verschijning die mij intrigeerde; vooral haar gemillimeterde zwarte haar. Vijftien jaar was ik toen. Samen met mijn moeder en een vriendin van haar zaten we in een soort bedompt pakhuis waar ronde eiken 4 a 5 persoonseettafels stonden bedekt met een kleverig zeiltje. De nog lege zware houten stoelen stonden verlangend te wachten op meer klandizie voor meer gezellige rumoerigheid. Van enige geluidsdemping hadden ze hier niet gehoord, maar de kelners deerde dat niet; snel en gewiekst namen ze de bestellingen op en even later serveerden ze heerlijk dampende met een overmaat aan knoflook bereide maaltijden.
Ondertussen zat mijn moeder in geuren en kleuren haar vriendin allerlei verhalen te vertellen die mij niet konden boeien. Gelukkig was die leuke vriendin meegekomen; hoefde ik niet met m’n moeder te praten. Was ze ook afgeleid op wat mij boeide: die vrouw met haar bijna kale hoofd. Zelf had ik lang door de zon geblondeerd haar; precies zoals mijn moeder het graag zag.
Ik was zo jaloers op die energieke vrouw aan die andere tafel.
Pas jaren later begreep ik dat ik die vrouw kon zijn.